1 februari 2019 was Dik van Bruggen vijfentwintig jaar in dienst. Een periode waarin hij als adjunct-directeur en bestuurder een bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van vraaggerichte zorg. Een manier van kijken, denken en werken die toen minder vanzelfsprekend was dan nu.
Het raam van de slaapkamer staat open. Bries voor bries vermengt het nog onbehagelijke voorjaar zich met de geur van nachtrust. Aan de muur, met en zonder lijst, foto’s van familie, vrienden en dierbare momenten. Dit is de kamer van John van Bruggen, broer van Dik van Bruggen. ‘Broertje’, zo noemde John Dik altijd. Waarschijnlijk als uiting van broederliefde. Een band waarbij een stomp op je schouder, net te hard, precies dát kan zeggen waar geen woorden voor zijn. Broer-tje dus. En dat terwijl hijzelf toch zeven jaar jonger is dan Dik.
Hun vader had John vaak een ‘ongelukkig kind’ genoemd. Een, tot een aantal decennia terug, veel gebruikte benaming die bedoeld was als een omzichtige verwijzing naar kinderen met een beperking. En hoewel John inderdaad een beperking had, Syndroom van Down, had Dik zijn broer nooit als ongelukkig gezien. Integendeel. John was altijd een vrolijke, actieve man geweest die betekenisvol was voor anderen. En vooral dit laatste is Dik zich, dankzij John, gaan realiseren: of je van betekenis kunt zijn voor anderen is niet afhankelijk van je intelligentie.
Een van de foto’s aan de muur toont een beeld van lang geleden. John in zwart-wit. Een tiener. Stuurs en breed lachend, werpt hij zijn bebrilde blik in de camera. Links en rechts een meid waarvan het kapsel toen aanzienlijk vlotter oogde dan nu. Ook zij lachen. Met een wijds gebaar heeft John de dames naar zich toegehaald. Zijn hierdoor opgetrokken schouders en vooruitgestoken borst onderstrepen zijn bravoure. Om zijn nek een boerenzakdoek, bijeengehouden met het kokertje van een Zwaluw lucifersdoosje. “Hé?! Wie doet je wat?” lijkt hij te zeggen. “Kijk”, zegt Dik terwijl hij gebaart naar een eveneens aan de muur bevestigde voetbalposter, “dit was z’n lust en zijn leven.” Boven de mannen in tenue, in ‘chocoladeletters’, de naam van het team: Hardinxveld 1. Links, voorste rij, zittend, John. Zijn afwijkende shirt onderscheidt hem van de spelers. “Assistent-begeleider,” vervolgt Dik, “dat was zijn functie.”
Vrijwilliger
Diks studie Bedrijfseconomie duurde acht jaar. Voor die tijd geen uitzonderlijk studietempo, temeer hij na zijn derde jaar fulltime aan de slag ging als docent in het middelbaar onderwijs. En hoewel zijn studie hem had klaargestoomd voor een carrière als docent of accountant, had het leven andere plannen met hem. “Eigenlijk had dat alles te maken met mijn privésituatie”, vertelt Dik. “Naast mijn werk was ik, vanwege mijn broer, betrokken bij gehandicaptensport. Ooit op zestien-, zeventienjarige leeftijd ben ik vrijwilliger geworden bij een zwemclub voor mensen met een beperking. Niet zozeer vanwege die mensen”, lacht hij, “maar meer omdat de leuke meiden uit mijn klas daar ook vrijwilliger waren.” Voor Dik waren de eerste maanden bij de club best confronterend. Hij leerde snel dat niet alle mensen met een beperking waren zoals zijn, destijds, tienjarige broertje. Hij kwam in aanraking met moeilijk gedrag en met mensen met zeer ernstige beperkingen. “In het begin schrok ik hiervan, pas na een tijd leerde ik de mensen waarderen en ben ik heel lang vrijwilliger gebleven.”
Ontluikende visie
Naast zijn vrijwilligersbaan was Dik tevens betrokken bij een oudervereniging voor mensen met een verstandelijke beperking. “Vanuit die contacten werd ik gevraagd als financieel beleidsmedewerker bij Fiad-Wdt, een voorloper van de VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, red.). Ik had mijn studie afgerond en werkte bij Coopers & Lybrand. Ik had het daar erg naar mijn zin. Wanneer je die wereld verlaat, kom je er niet zomaar terug.” Dik sloeg het aanbod dan ook af, maar toen hij een half jaar later nogmaals gepolst werd, raakte hij alsnog in gesprek. Zijn enthousiasme groeide en uiteindelijk ging hij overstag.
"Staan voor waar je in gelooft heeft iets moois"
—
“Toen ik betrokken raakte bij de gehandicaptensport en de oudervereniging, had ik een naïeve blik op de zorg. Ik was nog erg jong en vond het gewoon leuk mij in te zetten voor mensen met een verstandelijke beperking. Ik dacht dat iedereen hetzelfde doel voor ogen had en wist nauwelijks iets van de verschillende belangen. Pas later kreeg ik meer inzicht in de belangen van mensen met een beperking ten opzichte van de organisaties die daar een rol in moesten spelen. Het was een andere tijd dan nu. Er bestonden nog veel intramurale instellingen die sterk aanbodgericht gereguleerd waren. En hoewel ik ten tijde van mijn overstap naar Fiad-Wdt de spanning tussen de verschillende belangen wel al een beetje voelde, had ik in het begin nog niet het idee dat dingen anders moesten.”
Hommeles
“Na enige tijd veranderde mijn idee over zorg. Geïnspireerd door mensen uit de oudervereniging, ontwikkelden zich uitgesproken ideeën over zorg voor mensen met een beperking. Cliënten hadden in die tijd, wanneer ze ergens anders wilden wonen, globaal twee keuzes: óf een christelijk, óf een neutraal gezinsvervangend tehuis. Wij als oudervereniging vonden dat dat anders moest en klopten aan bij de Provincie. Zij waren belast met het verdelen van zorggelden. Onze visie was in die zin revolutionair dat de vraag van de cliënt het uitgangspunt werd. Wat wil die mens op die wachtlijst nou eigenlijk zelf? En hoe richt je vervolgens de zorg hierop in? De door ons geformuleerde antwoorden vielen niet goed bij de zorginstellingen. De Provincie echter, was enthousiast en nam onze plannen over. Hierdoor kregen de ouderverenigingen een rol bij het verdelen van plaatsen en toekennen van middelen. De vraag van de cliënt kwam meer centraal te staan. Dit, gecombineerd met het feit dat wij als oudervereniging tegen de nieuwbouwplannen van de Merwebolder (intramurale zorginstelling in Sliedrecht, red.) waren, leverde spanning op binnen de regio. Samenwerking en overleg kwamen onder druk te staan. Er waren besprekingen, onder andere met Merwebolder, waar ik als beleidsmedewerker van Fiad Wdt, niet meer welkom was. Het liep hoog op. Uiteindelijk vroeg een aantal directeuren van zorginstellingen om mijn vertrek bij Fiad-Wdt. Dat was voor mij een heftige en emotionele periode. Tegelijk kijk ik er ook met veel plezier op terug. Staan voor waar je in gelooft, heeft iets moois en er gebeurden goede dingen. Zo groeiden christelijke en neutrale ouderverenigingen, die vaak tegenstrijdige belangen hadden, naar elkaar toe en voerden samen de strijd voor een betere organisatie van de zorg.”
Van Zuid naar Noord
Na zijn vertrek bij Fiad-Wdt was het voor Dik niet makkelijk een nieuwe baan te vinden. In de regio waar hij tot dusver gewerkt en gewoond had kwam hij, binnen de gehandicaptenzorg, niet aan de bak. Hij stak zijn licht op in Noord-Holland en raakte in gesprek met Esdégé. De visie van de organisatie kwam overeen met zijn eigen denkbeelden en ook Esdégé zag het wel zitten. Diks financiële achtergrond gecombineerd met zijn kennis van de gehandicaptenzorg, maakten hem de ideale kandidaat. En dus ging hij aan de slag als adjunct-directeur bij Esdégé waar ook Pierre Quaedvlieg werkte.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit.
Pellentesque egestas eleifend elementum.
—
Een van de meest bepalende momenten uit de loopbaan van Dik, was een reis naar Amerika die hij samen met Pierre maakte. “We werden uitgenodigd om mee naar Amerika te gaan om daar de gehandicaptenzorg te bekijken. Er waren wat deelnemers verhinderd en dus mochten wij de vrijgekomen plaatsen opvullen. Zowel Pierre als ik waren er vrij sceptisch over. Amerika is niet echt het land waar kwetsbare mensen het meest beschermd worden. Toch zijn we gegaan en dat bleek een goede zet te zijn. We zagen daar dat men op heel veel terreinen al verder was dan wij. De reis hielp ons te geloven dat er meer mogelijk was dan wij dachten. We raakten geïnspireerd en kwamen terug met de gedachte dat we al de grote gezinsvervangende tehuizen moesten opheffen. Dat zorg een veel individueler, cliëntgerichter karakter moest krijgen. En ondanks dat we ons, in ons achterhoofd, afvroegen hoe realistisch dit was, zijn we het toch gaan doen. Heel geleidelijk. Deze reis heeft ons gestimuleerd om op een veel creatievere en consequentere manier invulling te geven aan onze visie. Mijn rol was daarbij niet zo zeer bedenken en vormgeven van inhoudelijke aspecten, dat deden anderen. Ik keek vooral naar de manier waarop we dingen financieel mogelijk konden maken.”
Esdégé-Reigersdaal
“Wanneer organisaties een fusie aangingen was het meestal zo dat de visie van de intramurale instellingen, die doorgaans groter waren, leidend werd. Bij de fusie tussen Reigersdaal en Esdégé is daar niet voor gekozen. Dat was best spannend. En hoewel het beleidsplan dat we vandaag de dag hanteren vijfentwintig jaar geleden geschreven is, is onze visie nog altijd in beweging. Het gaat daarbij om nieuwe accenten. Destijds was het formuleren van de rechten van een cliënt een geweldige ommezwaai. Het uitgaan van eigen regie was een trendbreuk. Deze gedachte vormt vandaag de dag nog steeds de basis van onze organisatie. Hij is van grote invloed op de manier waarop we denken en werken en de manier waarop onze organisatie is ingericht. Een accent dat tegenwoordig meer in de discussie betrokken wordt, is bijvoorbeeld het relationele aspect van de zorg. Dat speelde vroeger natuurlijk ook een rol, maar werd minder benoemd. Op deze manier blijft een visie in beweging zonder dat de basis verandert. Wij als organisatie proberen invulling te geven aan wat cliënten van ons vragen. Dit betekent niet dat we alleen maar vraaggericht werken. We hebben onze eigen professionaliteit en voeren nadrukkelijk het gesprek met cliënten. Het is niet ‘u vraagt, wij draaien’, want dan zouden we sterk tekortschieten. Maar afgezien van het verschil in accenten, is wat we willen en wie we zijn niet veranderd. Natuurlijk moeten we onszelf wel steeds opnieuw verhouden tot onze externe omgeving. Zo hebben we de laatste jaren meer te maken gekregen met gemeenten terwijl je vroeger, binnen de AWBZ, maar met één financier te maken had. Er ontstaan op verschillende terreinen nieuwe spelregels. Ook daar moeten we vaak wat mee. Toch blijft onze insteek dat we staan voor waar we altijd voor gestaan hebben, ook wanneer anderen ineens iets anders van ons verwachten. Dat is soms lastig en betekent dat we altijd kritisch moeten blijven nadenken.”
"Als mens heb je ruimte nodig om dingen
te ontdekken en uit te proberen"
—
Vertrouwen
Het besturen van een organisatie als Esdégé-Reigersdaal is boeiend. Iedere dag. Het werken met de mensen en de dingen die we bereikt hebben, geven mij veel voldoening. Natuurlijk gaan er ook dingen fout. Dat is in elke organisatie zo, ook in de onze. Wanneer dit gebeurt, is er doorgaans een reflex om in regels en protocollen te gaan denken. Die neiging voelen we vaak allemaal wel. Wijzelf, de toezichthouder en de maatschappij als geheel. Toch blijkt steeds weer dat het niet werkt. Zeker, soms heb je regels nodig, maar binnen onze organisatie kiezen we er liever voor om mensen ruimte te geven. Vertrouwen op hun vermogen dingen zelf op te lossen.
Durven twijfelen
“Een van de dingen die mij is opgevallen, en dat komt ook door mijn ervaringen met John, is dat ik van veel dingen niet meer zo zeker ben als vijfentwintig jaar geleden. Dat klinkt misschien bijzonder, maar het lijkt erop dat hoe meer je leert en weet, hoe meer je over zaken gaat twijfelen. Je gaat meerdere kanten van dingen zien waardoor je herkent dat ze ook anders kunnen. Anderhalf jaar geleden is John verhuisd. Hij heeft dementie. Dit was dusdanig gevorderd dat hij niet meer in zijn eigen appartement kon blijven wonen. Bij het zoeken naar een oplossing bleek al snel dat de Merwebolder de enige mogelijkheid was. De Merwebolder… dat was voor mij een enorme drempel. Ik had er, door alles wat gebeurd was, veel negatieve gevoelens bij. Toch zijn we gaan kijken. Daar aangekomen voelden John en ook wij ons snel op ons gemak. Van de beelden van vijfentwintig jaar geleden herkende ik eigenlijk niets meer. De sfeer die er was zou niet misstaan binnen onze eigen organisatie. John woont daar fantastisch. Dit heeft mij geleerd dat ik niet te lang in oude beelden moet blijven hangen en open moet staan voor verandering.”
Een kop koffie
De verhuizing van John naar de Merwebolder bracht onverwachte ontmoetingen met zich mee. De zus van een van Johns medebewoners bleek een van de spelers uit het conflict van vijfentwintig jaar geleden te zijn. Ook een van de huidige bestuurders van de Merwebolder was destijds bij de gebeurtenissen betrokken. “We hadden elkaar nog wel eens gezien, maar tot contact is het nooit gekomen. Nu zijn we een kop koffie gaan drinken en hebben gesproken over wat er toen gebeurde en hoe je daar nu tegenaan kijkt. Ook dit is een moment dat je leert niet te moeten blijven steken in je oude beelden. Samen kwamen we erachter dat hoewel de verschillen toen groot waren er nu veel is dat ons verbindt.”
De Merwebolder dus. Toen een voormalig symbool van traditionele, aanbod gereguleerde zorg. Nu de plek waar je broer zich thuis voelt en z’n foto’s en voetbalposters aan de muur heeft gehangen. Dik komt er elk weekend. Samen drinken ze thee waarbij John soms een beetje wegdoezelt.
“John is bepalend geweest in mijn leven. Niet op een dramatische manier. Voor mij was het juist een verrijking. Veel van de dingen die voor mij belangrijk zijn, zijn mij overkomen doordat ik een broer heb als John. De kans dat ik deze baan had gehad, was anders vrij klein geweest.
Mijn studie was gericht op een baan als accountant. Zonder mijn broer was dat waarschijnlijk ook gebeurd. Ook mijn partner heb ik ontmoet dankzij hem. Zij was zijn lerares. Verder heeft mijn leven met John een belangrijke rol gespeeld in het denken over zorg van mensen met een handicap. Het is voor mij zo vanzelfsprekend dat we uitgaan van de cliënt, ik kan mij bijna niet voorstellen dat je dit anders zou willen doen. En als ik dan zie hoe onze organisatie het doet, hoe we cliënten kunnen bieden wat zij nodig hebben, en het plezier waarmee veel mensen bij ons werken, dan ben ik trots.”
Na de thee wurmt Dik John in zijn jas. Ze gaan wandelen. Dik en John, John en Dik. Broertje. En terwijl Dik de rolstoel duwt, praat hij tegen zijn broer die soms reageert met een blik, of een scheef lachje. Dan glinsteren zijn ogen even alsof hij wil zeggen: “Hé?! Wie doet je wat?”
Dik op de Klompenhoeve
Werkbezoeken vormen een vast onderdeel van de taken van de Raad van Bestuur. Dit keer staat zorgboerderij de Klompenhoeve op het programma.
Na het spreken over de begroting, de nieuwe plannen en dito zuivelafdeling, is het tijd voor kaplaarzen. De gekozen maat is, zo op het oog, wat aan de ruime kant. Misschien wel daarom laat Dik het schatten van de overallmaat aan Marjolijn over. Marjolein Floris leidt Dik rond in het paardenverblijf. En het blijft niet bij kijken. De handen mogen uit de mouwen.
Nadat Dik zich in een overall heeft geworsteld, krijgt hij een schaar in zijn handen geduwd. De manen van een pony moeten geknipt worden. Niet lullen, maar poetsen dus. “Je moet wel zeggen of ik het goed doe”, zegt Dik tegen Ron, een van de medewerkers. Hij voelt zich niet helemaal op z’n gemak met de aan hem gedelegeerde taak. Voorzichtig knipt hij wat haren weg. “Gaat goed”, zegt Ron die ook knipt. Voor hem is het appeltje-eitje. Nog even borstelen en de pony staat er weer keurig bij. Ron geeft het dier een snoepje. Eerst uit z’n hand en een tweede geeft hij met zijn mond. Dat kan hij.
Marjolijn en Dik kijken nog even bij de rijbak achter de stallen. Hier komt een dak op zodat cliënten ook kunnen rijden als het regent. Een belangrijke verbetering.
Tenslotte is het tijd voor thee en limonade. Lekker buiten in het zonnetje. De stoelen staan in een kringetje en er wordt gekletst.
Gezellig.