Geef ouderen met dementie een robotdier en je zult zien, zo blijkt uit onderzoek, dat ze zich meer kunnen ontspannen en daardoor makkelijker tot gedragsveranderingen komen. Zou dit ook kunnen werken voor cliënten met een ernstig verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag (EVB+)? Magdaleen Hooge (gedragsdeskundige) ging met die vraag aan de slag. Zij startte een onderzoek naar het effect van robotkatten op het spanningsniveau van cliënten met EVB+ en hun begeleiders.
Ethiek
“Onderzoek bij mensen met EVB+ komt niet veel voor”, aldus Magdaleen. “Het is vaak een moeilijke doelgroep om een onderzoek mee te doen en ook de ethische commissie van een universiteit (elke universiteit heeft een ethische commissie die de ethische kaders van een onderzoek toetst, red.) kan terughoudend zijn aangezien het om zeer kwetsbare mensen gaat. Tegelijk weet men niet zo veel van deze doelgroep. Al met al komt onderzoek met deze doelgroep meestal maar moeilijk op gang. Dat vind ik jammer. Ik vind onderzoek naar mensen met EVB+ belangrijk. Om bij de ethische commissie de handen op elkaar te krijgen voor mijn plan, heb ik het onderzoek vanaf het begin zorgvuldig opgezet. Hierdoor had de ethische commissie inhoudelijk bijna geen opmerkingen. Cliënten konden gedurende het onderzoek altijd kiezen niet (meer) mee te doen, en ook de keuze voor robotdieren lag voor de hand. Doordat cliënten met EVB+ onvoorspelbaar gedrag kunnen vertonen, vond ik het gebruik van echte dieren tijdens het onderzoek, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, niet verantwoord. Daarnaast stond van tevoren vast dat wanneer een cliënt positief op de robotkat zou reageren, hij of zij deze aan het eind van het onderzoek mocht houden. Het kan voor mensen met EVB+ een tijd duren voordat ze aan zo’n kat gewend zijn. Ik vond het niet verantwoord om deze dan na het onderzoek weer af te nemen. Alle cliënten die in de loop van het onderzoek gewend zijn geraakt aan de kat, hebben deze dus mogen houden. Bij hen is de kat een onderdeel van hun dag geworden.”
Wat wil je weten?
Kortgezegd richtte het onderzoek van Magdaleen zich op de vraag wat de invloed was van een robotkat op het spanningsniveau van een cliënt en zijn of haar vaste begeleider. “In het onderzoek heb ik ook het spanningsniveau van de begeleider meegewogen. De stemming van een begeleider is binnen ons werk een zeer belangrijke factor. EVB+ cliënten spiegelen hun gedrag en stemming aan dat van hun begeleider. Wanneer je zelf gespannen bent, kun je dit terug zien bij de cliënt. Dit mag je niet omdraaien. Het is niet zo dat wanneer een cliënt gespannen is dit automatisch aan de begeleider ligt. Het betekent wel dat je jezelf als instrument kunt gebruiken. Het spanningsniveau van een begeleider kun je om die reden, in een onderzoek als dit, niet buiten beschouwing laten.”
Onderzoek
Het onderzoek betreft een steekproef van acht cliënten en drie begeleiders. De situatie waarin de cliënt en de begeleider geobserveerd werden, is gedurende het gehele onderzoek zoveel mogelijk gelijk gehouden. In eerste instantie werden de cliënt en de begeleider drie keer geobserveerd zonder robotkat. Het gedrag van de cliënt werd geturfd op observatielijsten. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen ontspannen gedrag, oplopende spanning en gespannen gedrag. De begeleider vulde, bij alle observaties, zelf een spanningsmeter in op een schaal van één tot vijf (Likertschaal). Het spanningsniveau van zowel de cliënt als de begeleider in deze eerste fase werd als uitgangspunt genomen voor de metingen in de volgende fasen.
Vervolgens brak er een periode aan waarin er met de robotkat geoefend werd, zodat de cliënt aan de kat kon wennen. De cliënt kreeg de kat meerdere keren per week aangeboden, steeds in dezelfde situatie. Ook in deze periode werd het spanningsniveau van de cliënt en de begeleider drie keer in kaart gebracht.
Tenslotte, nadat de cliënten aan de robotkatten gewend waren, werden de cliënt en de begeleider nog drie keer geobserveerd. De in totaal negen observaties zijn, per cliënt en per begeleider, met elkaar vergeleken om de invloed van de robotkat op de betreffende persoon vast te kunnen stellen.
In een van de appartementen van Buitenhof (Heerhugowaard) staat een krabpaal. Gekocht in het tuincentrum er tegenover. Daar bovenop, op de paal, ligt een rood-witte kat. Pontificaal. Gemakkelijk van echt te onderscheiden staart het ding doods voor zich uit. Af en toe, vooral na aanraking, komt hij plots en houterig in beweging waarbij zijn interne elektromotortjes luidkeels ratelen. Het ding spint, knijpt met z’n ogen, draait met zijn kop en brengt zo nu en dan een te duidelijk gearticuleerd, vragend, ‘miauuuw?’ ten gehore. Gek genoeg duurt het niet lang voordat je begint te reageren op het dier.

Je probeert te ontdekken hoe je met hem kunt interacteren. Te snappen hoe het beestje reageert. Ongemerkt praat je zelfs tegen het apparaat. Een paar woorden maar, zangerig en liefkozend, alsof je voorovergebogen boven een kinderwagen hangt. Om vervolgens enigszins betrapt en dus vooral niet te opzichtig, om je heen te kijken. Het dier doet ongewild toch wat met je. In ieder geval meer dan je zou willen toegeven. Stom ding…!
’t Is even wennen
Hoewel een robotkat er zacht, aaibaar en ongevaarlijk uitziet, bleek niet iedere cliënt er op die manier over te denken. “Een van de cliënten verwelkomde ons vrolijk in zijn appartement,” vertelt Magdaleen, “hij begon te stralen en te zwaaien toen we binnenkwamen. Totdat hij de robotkat zag. Dat was foute boel! Hij rende meteen weg, zijn appartement uit, naar de andere kant van het gebouw. Geschrokken en flink ook. Vanaf een afstand keek hij angstig maar tegelijk ook nieuwsgierig. De begeleider is naast hem gaan staan om hem gerust te stellen. In zijn zicht heb ik de robotkat uit zijn appartement gehaald en hem op de tafel in de aangrenzende algemene ruimte gelegd. Toen de cliënt terugliep naar zijn appartement keek hij toch geïnteresseerd naar de kat. Na kort overleg hebben we de kat, van buiten het appartement, via de schutting van zijn tuin, opnieuw aangeboden. De cliënt begon meteen met de kat te flirten. Dit hebben we in de dagen erna een aantal keren herhaald. Elke keer mocht de kat een stukje dichter bij zijn appartement komen. Totdat hij ‘m binnen durfde te laten. Eerst mocht de kat in de kast, toen op tafel en daarna op de andere kant van zijn zitbank. Uiteindelijke kwam het moment dat hij de kat op schoot wilde. Het was ons gelukt hem aan de kat te laten wennen. We konden door naar de laatste fase van het experiment.
Bij een andere cliënt verliep het wennen bijna vanzelf. Deze cliënt zong meteen vanaf het eerste moment liedjes tegen de kat en nam de kat mee in zijn verhaal. Terloops merkte de cliënt wel op dat hij het een ‘gekke hond’ vond. Maar los daarvan was de kat meteen welkom.”
Krak!
“Het gebruik van robotkatten, in plaats van echte dieren, bleek overigens al snel een goede keus”, vertelt Magdaleen. “Een van de cliënten pakte tijdens een van de observaties een pootje van de kat stevig vast, zette langzaam steeds meer kracht totdat het pootje brak. De cliënt voelde op dat moment veel spanning. De druk op de kat hielp de spanning te verminderen. De client zelf had niet door wat er met het pootje gebeurde. We hebben er eigenlijk geen aandacht aan geschonken. Ook met gebroken pootje biedt de kat de veiligheid die de client nodig heeft.”
Mag die kat weg?
“Voor een van de cliënten bleek de spanning rondom de kat niet veroorzaakt te worden door de kat zelf. Bij het eerste moment waarop hij aan de kat kon wennen leek het daar wel op. Ik heb de cliënt, die altijd alles in zijn appartement in de gaten houdt, nog nooit zo lang naar buiten zien kijken. Hij wilde de kat niet zien. ‘Negeerde’ hem volkomen. Bij de tweede poging verraste hij mij door de kat heel beheerst een zacht duwtje in de richting van de deur van zijn appartement te geven. Ik had niet verwacht dat hij de kat aan zou durven raken omdat ik nog steeds dacht dat hij de kat spannend vond. Bij de derde poging kregen wij, naast de kat, ook een duwtje richting de uitgang. Wederom volledig rustig en beheerst. Het was duidelijk, de kat hoorde niet in zijn appartement. Mooi toch. Hoe duidelijk kun je zijn?”
Tranen zijn goed
“Een van de cliënten binnen het onderzoek kan zichzelf soms slaan wanneer hij verdrietig is of stress ervaart. Tijdens een van de observaties kwam dit ook voor. De begeleider tekende, zoals vaker in dit soort situaties, de gezichten van de cliënt en zichzelf met tranen. Dit keer tekende ze, omdat de kat ook onderdeel van de situatie was, ook een betraand gezichtje van de kat. De cliënt aaide de kat en sprak tegen hem. Ze wiste de tekening uit, net als anders. Dit werd een aantal keer herhaald tot hij ontspande. Hoewel de cliënt de begeleider nodig had om zich weer veilig te voelen, was het waardevol de kat in de situatie te betrekken. Zowel de cliënt als de begeleider werden er rustiger door, waarbij de begeleider zijn rust op de cliënt kon overbrengen.
Soms kan ik het zelf
“In een ander geval was de cliënt wederom zeer gespannen. De begeleider gaf de kat zonder introductie in de armen van de cliënt. (Op andere momenten werd de kat wat meer geleidelijk aangeboden, red). De spanning verdween direct. Je zag ‘m letterlijk wegzakken. Hij zong poezenliedjes en knuffelde het dier. Het effect van de kat was op dat moment zo groot, dat de cliënt de begeleider niet meer nodig had. Dat is de enige keer dat een cliënt genoeg had aan de kat en de begeleider even niet meer nodig was.”
De spanning verdween direct. Je zag ‘m letterlijk wegzakken.
—
Uitkomsten
Hoewel de steekproef klein was, heeft het onderzoek van Magdaleen toch een aantal interessante inzichten opgeleverd. De helft van de cliënten reageerde angstig of gespannen op de eerste kennismaking met de kat. Bij al deze cliënten is de spanning uiteindelijk verdwenen. Voor één van deze vier cliënten had de kat, ondanks de verdwenen spanning, weinig of geen meerwaarde. Bij de vier andere cliënten in het onderzoek was de robotkat vanaf het eerste moment welkom en zorgde deze voor meer ontspanning.
Het aanbieden van de kat tijdens een andere routine had voor geen van de cliënten zin. Zo had het aanbieden van de kat gedurende wachtmomenten geen zin. De kat werd genegeerd of leverde zelfs lichte irritatie op.
De plaats waar de kat werd aangeboden was voor sommige cliënten van belang. Het aanbieden van de kat in het eigen appartement was voor twee cliënten een brug te ver. De veiligheid van het eigen appartement is een belangrijke pijler in de begeleiding van de cliënten. De kat bleek inbreuk op deze veiligheid te maken.
Magdaleen: “Op basis van het literatuuronderzoek verwachtte ik dat de ‘presente’ houding van de begeleiders, als gevolg van het inzetten van de robotkat makkelijker vol te houden zou zijn. (Een ‘presente’ houding verwijst naar de presentiebenadering. Lees hierover het interview met Gerrit Lemmen in Bladeren herfst 2019, red.) Doordat een begeleider ‘present’ is, kan hij of zij betrouwbaar en voorspelbaar zijn en er onvoorwaardelijk zijn voor de cliënt. Het onderzoek wijst uit dat de begeleiders tijdens de aanwezigheid van de robotkat zelf minder spanning ervaarden waardoor zij hun presente houding beter vol konden houden. Zij voelden zich gesteund door de aanwezigheid van de robotkat, doordat de aandacht op de kat gericht kon worden, of het dier kon dienen als gespreksonderwerp of afleiding.
Ook ontdekten de begeleiders tijdens het onderzoek dat zij een aantal dingen anders konden doen waardoor de relatie met de cliënt steviger zou worden. Zo gingen zij nog ‘kleiner kijken’ naar de cliënt en interpreteerden gedrag ineens anders dan zij eerder deden.
Al met al zorgde de inzet van de robotkat voor minder spanning, een hogere voorspelbaarheid en een gevoel van veiligheid bij de meeste cliënten binnen het onderzoek. Voorwaarde is wel dat de begeleiders goed aansluiten bij de cliënt en reageren op dat wat de cliënt ten aanzien van de kat aangeeft.”
Kanttekeningen
“Jammer is dat er tijdens het onderzoek alleen door mijzelf geobserveerd is en dat de begeleiders hun eigen spanningsniveau moesten scoren. Dat maakt het onderzoek minder sterk. Ik heb erover gedacht om de cliënten op video vast te leggen om die vervolgens door anderen te laten bekijken, zodat zij het spanningsniveau konden scoren. Hierbij zou echter een nieuw probleem ontstaan. Deze video-observatoren zouden de cliënten niet goed genoeg kennen, waardoor zij hun gedrag niet goed zouden kunnen lezen.
Ook de kleine schaal waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden is een beperkende factor. Een groep van acht cliënten en drie begeleiders is een kleine groep. Vervolgonderzoek is dan ook wel nodig. Tenslotte ben ik bij het ontwerpen van het onderzoek te veel uitgegaan van negatieve spanning. Het bleek dat de cliënten t.a.v. de robotkatten ook veel positieve spanning kregen. Deze kon als gevolg van het ontwerp van het onderzoek, tijdens het observeren minder goed gescoord worden.
Tegelijk, en dat zijn juist sterke kanten, heeft het onderzoek plaatsgevonden bij cliënten die al geruime tijd op de betreffende locatie wonen. De omgeving is voor hen bekend en vertrouwd. Dat geldt ook voor de begeleiders die aan het onderzoek meegewerkt hebben. Zij werken al lange tijd met de cliënten en kennen de cliënten door en door.
Daarnaast zorgde de inbreng van de robotkatten bij sommige cliënten voor nog niet eerder gezien, positief gedrag. Vooral in de communicatie zagen we dat cliënten vaak veel duidelijker waren dan we dachten. Het onderzoek nodigde ons uit om soms langer dan normaal op een reactie van de cliënt te wachten. Hierdoor ontdekten we dat, ondanks dat we ons gedrag altijd aanpassen aan het tempo van de cliënt, we soms toch nog te snel zijn. Nog meer ‘functioneel niets doen’ dus.
Naast de directe resultaten uit het onderzoek, heeft het onderzoek voor mij nog iets anders aangetoond. Ondanks dat het moeilijk is, is onderzoek naar mensen met EVB+ wel degelijk mogelijk en kan het zeer bruikbare inzichten opleveren. Ik hoop dat er meer onderzoeken zullen volgen, zodat we met elkaar de kwaliteit van leven voor mensen met EVB+ steeds een beetje kunnen verbeteren.”